[ Cultuur ]
Geld word binnen het keizerrijk in twee vormen gebruikt: muntgeld en papiergeld. Beide vormen van geld zijn zogenaamd Fiduciair geld, dat wil zeggen, de waarde word gegarandeerd door de keizer, niet door de waarde van het materiaal waarvan de munten en briefjes gemaakt zijn en niet doordat er een garantie is dat het geld omgeruild kan worden voor goud of iets vergelijkbaars.
Naast geld bestaan er ook commodity's. Deze speciale goederen, zoals vee, goud en zijde zijn dermate stabiel in prijs en vraag dat ze 1 op 1 verhandeld kunnen worden. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld een zwaard, dat maar voor 50% van de marktwaarde verkoopt aan een handelaar - hij moet immers winst kunnen maken. Commodity's kunnen als geld gebruikt worden, maar handelaren zijn er doorgaans minder blij mee, omdat ze er niet op verdienen en niet-handelaren kunnen er niet zo veel mee tenzij ze specifiek dat goed willen hebben.
De standaard geld eenheid binnen het keizerrijk is de Imperial (元). Alle geld eenheden bevatten het imperiale zegel en hun waarde, gevolgd door het Imperial karakter. 1 Imperial is gelijk aan 1 PHB goudstuk.
Binnen het keizerrijk is over de eeuwen een ingewikkelde economie in drie lagen ontstaan. Deze lagen zijn de munt economie, de kleine economie en de grote economie.
De munt economie is de economie zoals die in dorpjes en wijken bedreven word door de lokale bevolking. Het gaat om aankopen als “een dozijn eieren” of “een pak meel”. Kenmerkend is dat de bedragen doorgaans laag zijn en meestal in munten voldaan worden. De gewone man heeft meestal met de munt economie te maken, ook al zal hij wel papiergeld gebruiken voor grotere aankopen. Er is vrijwel geen directe bemoeienis van de overheid binnen deze economie.
De kleine economie is de economie binnen een provincie. Zo is er bijvoorbeeld de kleine economie van Miwu Shanmai (迷霧山脈) en de kleine economie van Qundao Qiang (群岛墙). De kleine economie draait om grotere bedragen die binnen de provincie blijven. Bedragen worden vrijwel altijd in papiergeld betaald en soms in commodity's indien zo afgesproken. De provinciale overheid is verantwoordelijk voor de kleine economie en kan hier ook in ingrijpen.
De grote economie is de economie van het keizerrijk. Alle handel met het buitenland valt automatisch onder deze economie, net als alle interprovinciale handel. Het gaat meestal om forse bedragen van duizenden Imperials en word direct door de Keizer gestuurd.
Alle autoriteit om geld te produceren ligt bij de Keizer en valsemunterij is gelijk aan het schofferen van de Keizer, een daad waar zeer zware straffen op staan. De keizer geeft zijn autoriteit echter via Imperiale Verklaring door aan zijn onderlingen, want de keizer is veel te belangrijk om dat zelf te doen.
De uitgifte van muntgeld ligt bij de zogenaamde munthuizen, welke in eigendom zijn van de provinciale overheden. Deze kunnen naar goed dunken munten bij slaan en in de economie introduceren. Munten verschillen daardoor per provincie.
Papiergeld word in twee soorten geproduceerd: provinciaal papiergeld en imperiaal papiergeld. Provinciaal papiergeld word gedrukt door de provincie en imperiaal papiergeld door het keizerrijk. Een belangrijk verschil zit in de coupures: Imperiaal papiergeld heeft doorgaans een grotere gerepresenteerde waarde dan provinciaal papiergeld. Provinciaal papiergeld verschilt per provincie.
Provinciaal papiergeld en muntgeld is per provincie verschillend en word buiten de provincie bij wet niet geaccepteerd. Imperiaal papiergeld is overal wettig betaalmiddel. Deze wetten zorgen ervoor dat het munt en papiergeld van een provincie meer of minder waard zou kunnen worden, afhankelijk van hoe de economie daar draait en hoeveel goederen er beschikbaar zijn.
De Keizer heeft echter de wisselkoersen van verschillende provincies direct gekoppeld aan die van het Imperiale geld en bovendien de eenheden van het geld overal gelijk getrokken. 1 Miwu Shanmai (迷霧山脈) Imperial is dus exact 1 Imperiale Imperial en exact 1 Qundao Qiang (群岛墙) Imperial waard. Om dit af te dwingen is de provincie verplicht monetair beleid te voeren om deze wisselkoers vast te houden, bijvoorbeeld door geld bij te drukken of uit de omloop te halen.
Het wisselen van geld bij reizen van provincie naar provincie kost geld, maar is gesubsidieerd door de provinciale overheden: die willen immers meer handel met hun provincie zodat ze meer geld kunnen drukken (en dus uitgeven), en daarbij hebben ze behoefte aan buiten-provinciale valuta als reserves om hun munt stabiel te houden.
Het heffen van rente op een lening ook wel “woekering” genoemd is bij wet verboden. De Keizer vind het immoreel dat iemand geld zou krijgen enkel omdat hij geld heeft. Slappe excuses als risico van niet terugbetalen zijn niet van toepassing, want een wettig contract kan immers afgedwongen worden met lijfstraffen.
Hoewel dit nadelen heeft voor het opstarten van nieuwe bedrijven is deze maatregel goed voor de stabiliteit van de munteenheid. Over de afgelopen eeuwen is er nauwelijks sprake geweest van inflatie. De verhouding van de geldhoeveelheid tot de economische capaciteit is dan ook relatief constant.
Muntgeld varieert sterk van uiterlijk, niet alleen binnen het keizerrijk maar zelfs binnen provincies. Munten bevatten aan een kant het imperiale zegel en een waarde aanduiding zoals “1/10e” of “1/100e”. Munten komen in alle breuken die redelijkerwijs op de munt passen en in een wildgroei aan vormen. Het meest gebruikte materiaal is koper en vaak komt de nominale waarde van de munt ongeveer in de buurt van de materiële waarde. Het gewicht van munten is dan ook ongeveer 1 kilogram per Imperial aan muntgeld.
Provinciaal Papiergeld komt in verschillende coupures, maar doorgaans in een 1-5 schema, dus papieren van 1, 5, 10, 50, 100 en 500 Imperials. Papiergeld heeft de kleuren van de provincie, dus Qundao Qiang (群岛墙) geld is cyaan en groen en Miwu Shanmai (迷霧山脈) geld is zwart en wit. Op de ene kant van het geld staat het Imperiale zegel en de waarde, op de andere kant een afbeelding van het Mythologische Wezen van de provincie en een van de Wakers van het Geld. Elke coupure heeft een eigen waker.
Coupures voor kleine bedragen zijn kleiner dan die van grote bedragen, meestal ongeveer 10-20% per coupure in breedte en hoogte. Dus een coupure van 500 Imperials is ongeveer 2x zo hoog en breed als een van 1 Imperial. Het formaat van een 500 Imperials briefje is meestal ongeveer A5, maar dit varieert wat per provincie.
Imperiaal papiergeld komt ook in verschillende coupures, meestal in hetzelfde schema als provinciaal geld dus 1000, 5000, 10.000, 50.000, 100.000 en 500.000 Imperials. Dit papiergeld is altijd even groot (dus grote coupures zijn even groot als kleine coupures), ongeveer A4 formaat en bevat aan de ene kant het keizerlijke zegel en de waarde aanduiding, plus citaten uit de wetteksten die het tot wettig betaalmiddel maken. Op de achterkant staat de imperiale draak afgebeeld boven een Waker van het Geld.
Papiergeld van coupures van 100 Imperials en hoger is magisch beschermd waardoor vervalsing word bemoeilijkt. Imperiaal papiergeld is bovendien beschermd tegen beschadiging en verbranding, hoewel het bij voldoende fire damage wel kan beschadigen (een fireball of kaars zal het niet beschadigen, maar een brandend huis waar temperaturen boven de 1000 C komen zal het wel verbranden). Geld bied de drager geen directe bescherming tegen vuur of beschadiging.
In tegenstelling tot muntgeld is papiergeld qua uiterlijk constant. Een briefje van 5 Imperials uit Miwu Shanmai (迷霧山脈) is altijd identiek aan een ander briefje van 5 Imperials uit Miwu Shanmai (迷霧山脈), ongeacht wanneer het gedrukt is. Het verschilt uiteraard wel met een briefje van 5 Imperials uit Qundao Qiang (群岛墙). Imperiaal geld is onveranderd sinds de stichting van het keizerrijk, hoewel de tekening wat verfijnt is en de magische bescherming tegenwoordig beter.